Deze week verscheen er een oproep op internet voor selfpubbers om contact op te nemen met Schrijven Magazine:
“Voor een thema nummer over selfpublishing is de redactie van Schrijven Magazine op zoek naar auteurs die het afgelopen jaar hun boek hebben uitgebracht in eigen beheer! Heb je hard gewerkt aan je boek, en heb je het zelf uitgebracht? Misschien liep het proces anders dan verwacht, of bleek je marketingplan enorm goed aan te slaan. Wil jij je verhaal delen? Stuur dan een mail met de subjectregel selfpub naar redactie@schrijvenonline.org en wie weet word jij uitgekozen om je verhaal te vertellen in het magazine!”
Wat een mooie kans! Natuurlijk schreef ik gelijk een uitgebreide e-mail aan de redactie van het magazine:
“Wat leuk dat jullie aandacht gaan besteden aan het uitgeven in eigen beheer. Natuurlijk wil ik graag mijn verhaal met jullie delen.
Het is een lang verhaal, maar ik zal proberen het zo kort mogelijk te houden. Mijn boek is een historisch kinderboek met een vleugje magie, geschreven voor kinderen van 10 tot 12 jaar. Ik heb er met tussenpozen 13 jaar aan gewerkt. Meerdere keren verloor ik de moed en had ik het bijna opgegeven. Soms bleef het project jarenlang in de ijskast liggen. Het is dankzij de steun van twee schrijfdocenten, Maria Genova en Marlen Visser, en een aantal goede vrienden, dat ik toch doorgezet heb. Zij hebben mij na alle afwijzingen van uitgevers ook het duwtje gegeven dat ik nodig had om de stap naar uitgeven in eigen beheer te zetten.
De grootste fout die je als beginnend schrijver kunt maken, is denken dat je eerste versie gelijk goed genoeg is om uit te geven. Je buurvrouw en je zwager hebben de laatste spelfouten eruit gehaald, dus publiceren die hap. Nee, natuurlijk niet! Zelf heb ik hulp gezocht bij een schrijfcoach. Die heeft mij vooral in laten zien dat mijn boek (97.000 woorden) veel te dik was voor een kinderboek, en dat talloze passages onnodig langdradig waren. Ze heeft me precies verteld welke stukken ik kon schrappen, hoe ik dialogen en omschrijvingen in kon korten, en zelfs dat één van mijn bijfiguren volslagen nutteloos was, en dus ook makkelijk kon verdwijnen. Een tweede schrijfcoach heeft mij daarna nog talloze tips gegeven over hoe ik het taalgebruik beter kon laten aansluiten bij de doelgroep. Het definitieve manuscript telde uiteindelijk 56.000 woorden. Er is dus ruim 40 procent geschrapt, zonder dat ik verhaallijnen of personages ben kwijtgeraakt (behalve natuurlijk die ene jongen, die het verhaal alleen maar tegenhield). Als ik die eerste versie nu teruglees, schaam ik me daar zelfs voor. Had ik die bagger echt geschreven? Wat zou er gebeurd zijn als ik die versie had uitgegeven?
Schrijfcoaches zijn belangrijk, maar vergeet ook je proeflezers niet. Mensen uit de doelgroep die je boek lezen en van uitgebreide feedback voorzien. In mijn geval dus kinderen uit groep 7 en 8 van de basisschool. Het viel me op dat hun commentaar zo ontzettend volwassen was. Ze wezen me op verouderde woorden en uitdrukkingen, maar waarschuwden me ook als ik te kort door de bocht ging. Ik had het in mijn boek onder andere over smaragden en Walen. Natuurlijk weten niet alle kinderen wat dat zijn, dus ja, dat moest ik natuurlijk even toelichten. Een jongen uit groep 7 kwam zelfs met een opmerking waardoor ik bijna een minuut naar zijn e-mail op mijn scherm bleef staren. Waarom had ik dat zelf niet gezien? Waarom hadden mijn schrijfcoaches daar geen opmerkingen over gemaakt? Hij had helemaal gelijk. Wat ik hoofdstuk 1 genoemd had, moest de proloog zijn. Hoofdstuk 2 werd dan hoofdstuk 1, etcetera.
Tijdens het complete proces van uitgeven heb ik ook ontzettend veel hulp gekregen van Stichting Booksupport. Gratis advies, variërend van ‘zorg dat de titel heel groot op je cover staat, want hij moet ook leesbaar zijn als mensen via hun telefoon bij een webwinkel zoeken’ tot ‘zorg dat je flaptekst veel termen bevat waarop mensen zoeken in Google’. En natuurlijk hun hulp bij het drukken en de distributie. Ze hebben mijn definitieve bestanden gecontroleerd, waardoor ik bijvoorbeeld merkte dat ik de marges niet ruim genoeg had genomen. Ze hebben mijn boek ook als print-on-demand aangemeld bij CB, waardoor het nu bij alle grote webwinkels van Nederland verkrijgbaar is.
Er moest natuurlijk ook nog een illustratie voor de cover komen. Daarvoor heb ik mijn oud collega Indy Broeren gevraagd. Zij doet de kunstacademie en specialiseert zich in illustreren. We hebben een aantal goede gesprekken gehad. Schetsen die ze maakte werden steeds weer aangepast op mijn verzoek. ‘Die molensteenkraag moet nog iets dikker.’ ‘Die hoed van Jake klopt niet met het verhaal, dat moet een baret zijn.’ Maar ook zaken als welke technieken voor de illustratie gebruikt zouden worden, en op welk formaat er gewerkt werd, passeerden de revue. Uiteindelijk hadden we een prachtige illustratie, waarvoor we van veel mensen complimenten kregen, tot de bakker die hem op een taart moest afdrukken aan toe.
Ook de promotie kostte veel tijd, maar ik heb gebruik gemaakt van alle connecties die ik had. In januari had ik thrillerschrijver Jeroen Windmeijer leren kennen, omdat hij bezig was met een boek over hetzelfde thema. Mijn reactie op zijn Facebookberichtje heeft een kettingreactie op gang gebracht, die er uiteindelijk toe leidde dat ik afgelopen zaterdag tijdens een druk bezochte boekpresentatie het eerste exemplaar van mijn boek aan hem mocht uitreiken. En dankzij Jeroens connecties wordt mijn boek binnenkort besproken in een podcast met 350.000 volgers. Via via ben ik ook binnengekomen bij Omroep Delft, waar ik vorige week werd geïnterviewd over mijn boek. Mijn persbericht is door de krant Delft op Zondag bijna letterlijk overgenomen. Ook mijn werkgever (Museum Prinsenhof Delft) wilde graag helpen. Het boek, dat zich voor een deel in het Prinsenhof afspeelt, ligt daar nu in de museumwinkel, waar ik afgelopen zaterdag al een succesvolle signeersessie mocht doen.
Dat was mijn lange verhaal, dat ik eigenlijk kort zou houden, maar dat uiteindelijk toch weer lang is geworden. Samenvattend kan ik aan andere selfpubbers het advies geven om een netwerk op te bouwen, want een boek uitgeven kun je niet alleen.”
Foto: Saskia Koot, ZassFotoos